Brief account of the principal events on the voyage of the frigate the Geelvink to the Southland (Australia), 20 March 1697

UIT: DAGHREGISTERS VAN BATAVIA, 20 MAART 1697 [BEGINNEND BIJ FOL. 231-]

Translaat

ARRIVEMENT VAN ’T FREGUAT DE GEELVINK ALHIER TER RHEDE; KORT VERHAEL VAN DE PRINCIPALE VOORVALLEN IN DESSELFS REYSE NA ’T ZUYTLAND,

Tegens middag arriveerde uyt de havenen onses lieven vaderlands alhier ter rheede het frequat de Geelvink, ten eynde onder den 17e deser vermeld benevens de hoeker de Nijptangh en ’t galjoot het Weseltje voor de kamer Amsterdam in zee gelopen, den 3e may van ’t voorleden jaer 1696 onder het gesag van den schipper Willem de Vlamingh en den adsistent Joannes Bremer, voorts bemant met 101 zeevarenden en 33 militairen, aangaande welke reyse en wat ten principalen gedurende deselve van aanmerkinge is comen voor te vallen, uyt ’t gehoude journael van den voormelte schipper De Vlamingh[1] cortelijck alhier werd genoteert. Dat se den 17e augusty daeraan volgende gearriveert waren aan de eylanden van Tristan d’Acinha, leggende op de hooghte van 37 graden 14 minuten, verdeelt in verscheyde eylanden ontrent een mijle meer en minder van malcanderen, dat men de twee grootste door de sterke brandinge niet[2] hebbende konnen aandoen, alleen maer aan eene der kleynste te lande was geweest, sijnde bewassen met halm of lang gras, voorsien van goet drinkwater en veel [fol. 232] peguwyn vogels, mitsgaders de zee daeromtrent seer visrijk ’twelk nae hun meyninge alleen waart was in de somer die eylanden aan te doen, alsoo sulckx alsdan met minder gevaer en met meerder gemak dan in de voorschreve tijd soude konnen geschieden, hebbende nu aldaer swaare kouw en ruw weer moeten uytstaan.

Sijnde voorts den 21e ditto daer vandaan vertrocken, ende den 7e september aan Cabo de Goede Hoop verscheenen, mitsgaders den 27e october van daer geseylt.

Inmiddens soo daer te lande, als op andere schepen overgegaan zijnde 6 zeevarende, en 1 militairen, dog daerentegen weder bekomen hebbende 5 zeevarende, 1 militairen en 3 inlanders, de laestgemelde om aan ’t Suytland bij ontmoetinge van menschen omtrent de spraek te passe te komen. Dat men verders den 29e november de eylanden St. Paulo en Amsterdam gelegen op 38 gr. 31 minuten Z. breete belopen, het laeste omgeseylt, mitsgaders aan het eerstgemelte soo bequamen rhee off ankerplaets gevonden had als aan Cabo de Goede Hoop in de Tafelbaay; dat dese eylanden veel bosschagie en boomen voortbraghten van de dikte van een man om de middel, en dat men er oversulx een seer groot getal scheepen met branthoud soude connen gerieven. Ook had men op hetselve niet alleen gevonden verscheyde spruyten vers water, maer ook een waterwel uyt de gront opkomende, soo heet, dat men vissen in andere niet verre van daer gelegene binnenwateren ofte poelen, gevangen sijnde, daerin gaar hadde konnen kooken.

Dat men den 5en december wijders van daer vertrocken was nae het Suytlant, en hetselve den 29 dito op de hoogte van 31 gr. 17 minuten aangedaan hebbende, waren langs geseylt tot op 21 gr, en onderentusschen soo naauwkeurigh doorsoght en bekruyst had, als mogelijck was geweest, hebbende hun eerste leghplaets aldaer begrepen [fol. 233] aan het misteyland voorsien van veele wilde dogh riekende boomen en aan de vaste wal gevonden, en met kleen vaartuygh ten eynde toe opgevaren een revier wel 10 mijlen landwaert in streckende, maer daerontrent niet van aanmerkinge vernomen, dan een oude plank gelijkende voor ’t naest[3] van de verdubbelingh van een schip te wesen, en verre op ’t land twee swarte menschen, ook eenige seer kleene hutjes met riet overdekt, dogh vervallen en daer niemant in was.

Buyten dien had men de kust al langs stevenende na de gelegentheyt presenteerde, verscheyde malen te lande geweest, 5 à 6 mijlen weegs gemarcheert, en hier en daer wel eenige vuuren ontmoet, maer ook al niemant daerontrent, dogh op de hooghte van 28 graden 10 minuten waren aan strant gesien 10 swarte menschen van gemene stature, geheel naekt, en sonder geweer, maer door de branding belet sijnde daer aan lant te komen, had men haer niet konnen begaan, behalven dat se oock seer schuw ten eersten wegh gelopen waren.

Hebbende voorts aldaer op de hooghte van 25 graden 37 minuten gelegen op Dirk Hertogsrheede, een seer bequame plaets voor schepen om te anckeren, en daer aan land op een heuvel ofte hoogte gevonden een neer- ofte omgevalle paal, met een tinne schootel, volgens hetgeen er op gegraveerd stond door de overheden van ’t schip den Eendraght in hunne uytreyse na dese gewesten in den jare 1616 aldaer opgeregt; sijnde in plaetse van deselve, die men herwaerts heeft gebragt, aldaer in gelijker voegen weer gestelt een andere tinne schotel met het vereyste opschrift en notitie ten belange van gemelte schip den Eendraght en de voyagie van dese dry scheepjes, te weten de name derselve en dies overheeden, den datum der aancomste en vertreck waer vandaan, en herwaerts heenen etc., wesende verders buyten ’tgeene [fol. 234] verhaelt is aldaer ter kuste niet voornaems ontdekt, insonderheyt niet eenigh mensch, teeken of overblijfsel van het vermiste schip de Ridderschap.

’t Voornaemste oogmerk der heeren principalen ontrent dese besendinge, sijnde het land in sigh selfs, voor sooveel men had konnen bespeuren, woest, sandigh en van weynigh vruchtbaarheyt, sijnde wel eenige gom- en lakboomen gesien en monsters daervan medegebragt, maer deselve van geen beduyden ofte waarde bevonden wesende, geen ontdekt dan seeker soort van bruyn gepluymde swanen, mitsgaders kasuarisse, en tijgers, dogh de twee laeste maer bij presumptie uyt de poot-teekens, gemerkt eygentlijk geene daervan sijn gesien.

Hebbende in het oversteken van ’t Zuydland op de hoogte van 21 graden nae ’t eyland Java den 21e february deses jaers nae ’tgene hiervoor reets is vermelt van 5e deser op 10 graden 57 minuten ontmoet het eyland Mony, ’twelk en passant aangedaan en beset bevonden wierd met veelerley geboomte, waeraff men oordeelde eenige bequaam om masten van gemaekt te connen werden, nevens veel palmytboomen, sonder evenwel ten belange van de eerste soort yets speciaels te noteren wegens hare hooghte, dikte, aart en eygenschappen van hout en ’tgene men om over haer bequaamheyt tot voorsz. gebruyk te oordelen alvoren soude behoren te weten.

Sijnde wijders op dit bodempje gedurende de reyse overleden 11 zeevaarende, sulx alhier nogh te lande brenght 89 zeevarende, 33 militairen en 3 inlanders ofte in alles 125 zielen.



[1] G.G. Schilder, De ontdekkingsreis van Willem Hesselsz. de Vlamingh in de jaren 1696-1697 met inleiding, journaal en bijlagen uitgegeven door G.G. Schilder, 2 volumes. Den Haag: Nijhoff, 1976.

[2] Er staat: in.

[3] Nog het meest.