Story about Silebar and Bengkulu and the activities of the English there, 28 January 1696

Relaas over Silebar en Benkulen en de activiteiten van de Engelsen aldaar, 28 januari 1696.

 

[48]

Relaas gedaen door den mantry des Sultans van Bantam genaamt ’t Siliely Godong en Harkis Baly, gewesen tolck der Engelsen op Bankahoelo en tot nog een inwoonder aldaer, wegens de constitutie van Sillebaer etc., sijnde de eerstgenoemde naer verrigting sijner meesters beveelen den Pangerang Cassatrian op den 17e january anno 1696 van daar geretourneert ende de andere om sijn eigen affaires hier gekomen, dog ieder in ’t bijsonder ondervraegt en sodanig gelijck volgt verhaalt.

 

Dat Sillebaer en Bankahoelo in gelijke forma leggen als Bantam en Pontang, excepta dat voor de bay van Sillebaer geen eylanden sijn, maar wel voor Bankahoelo alwaer twee [49] eylanden haer vertoonen, bijna in de gedaente van de twee poele madis voor Pontang, dog geheel onsuyver wegens de klippen die bij en omtrent die eylantjes leggen, om welcke oorsaken geen schepen haer omtrent die plaatse kunnen vertrouwen, maer nemen haar verblijff op de rheede van Sillebaer waer sij oock niet langer dan vier maanden om de harde winden en leger wal sig kunnen verseekeren, in welke tijd sij haer van een lading peper versien, en daer mede van daer begeven.

Wat nu de quantiteyt der wegvoering van dien corl jaerlijx betreft, werd aldaer geschat op ongevaer twee middelbare scheepsladingen, hoewel alle jaren twee â drie en somwijlen vier bodems, soo kleyn als groot, aldaer komen en met peper weder vertrecken, betalenden voor ider bhaer aan de inlanderen twaelf Spaance realen, dog weten haer voordeel integendeel seer wel waer te nemen, soo in de vergrooting van ’t gewigt, als van ieder bhaer voor thol een reael, van wien ook de regerende Pangerang een gelijcke reael voor sijn portie ontfangt, soodat de peperaanbrengers niet meer dan thien realen voor ieder bhaer genieten buyten die tollen waervan de Pangerang een gelijke deel heeft, trecken de Engelse van alle andere uytvoerende en inkomende goederen de tollen alleen, sonder aan den Pangerang van die plaats iets daarvan te geven, om welke onregtmatigheden den Pangerang te onvrede geweest is, dog de Engelsen hebben hem eensdeels door haer verkregen ontsag, en ten anderen met een jaerlijxse gift van vierhondert reaelen wat tevreden gestelt, onder een stipt bevel dat sij Pangerang off iemant van de Sillebaresen geen de minste peper aan eenige natiën souw mogen verhandelen, off uyt het land laeten voeren als alleen door haer, waerover de inlanderen soo groot als kleene, alsoock omdat de Engelsen een souveraine heerschappij in andere voorvallen meest over dien [50] lantaart voeren, en aanmatigen, geweldig murmureren en wensten den meesten hoop dat het Engels juck door den Sultan van Bantam van den hals mogt geschut werden, als sijnde selfs daertoe onvermogens.

Dat de Engelsen op Bankahoelo op een heuveltje een fortresje hebben die een plaats bijna de helft kleender als den omtreck van Speelwijk, en met dertig ijsere stucken belegt, alsoock bemant met ongeveer veertig Engelsen, waeronder de commandeur, verdere gequalificeerde, twee overgelope Hollanders van Padang, en ses off agt Engelse jongens die om het klimaat van Sillebaer te gewennen derwaerts gesonden, mitsgaders veertig Boegisen, en hondert stux soo Mallebaren als kaffers, benevens een Hollander genaemt Willem die van Batavia met een Engelse chialoep gesiapeert is, en sig aldaer onthout en als tolck ageert, dat het fortresje jegenwoordig maer aan twee sijden met een muur oost en westwaerts is versien, en de andere van zuyt en noort, van aaneengevoegde plancken, dog jegenwoordig besig sijnde om die oock met steenen als de andere te bemantelen; dat de muur van twee gebacke steenen dick is, en omtrent 10 voeten hoog; dat de stucken op de vaste gront staen, en datter schietgaten in de muur sijn voor de stucken, soowel in de gordijnen als in de puntjes; dat se een hoog packhuys maken waer mede stucken op sullen staan; dat se een put binnen hebben die goet water geeft dog die niet gebruyken; dat het fortresje omtrent een roerschoot van de zeekant leyt, dog wanneer den Sultan van Bantam haer wilde te hulp komen, sagen zij genoegsaam kans om de Engelse van daer te drijven, waermede sij haer relaas met betuyginge van de opregte waerheyt gesproken te hebben, eyndigen.